e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefstal, noodstal noodstal: nuǝtstāl (Horst), nūtstal (Horst) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Horst), hōōk (Horst) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoekschop corner (eng.): korner (Horst) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoektand oogtand: oeəgtand (Horst) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepelen bandelen: bāndele (Horst) hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoepelrok hoepelrok: hoepelrok (Horst, ... ) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoest hoest: hŏŏst (Horst) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: hoeste (Horst) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: ø̜̄rvǝl (Horst) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge herenschoen hoge schoen: hoegschoon (Horst, ... ) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3