21337 |
kletswijf |
kletskont:
kletskónt (L246p Horst),
kletspruik:
kletsprūūk (L246p Horst),
waswijf:
waswīēf (L246p Horst),
wāswief (L246p Horst)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
21469 |
klikspaan |
klepper:
klepper (L246p Horst)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
wintergreun (L246p Horst)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (L246p Horst)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
20950 |
klokhuis |
kroos:
kroe-es (L246p Horst)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L246p Horst),
klómp (L246p Horst)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
32371 |
klompenmakersbijl |
bijltje:
bīlkǝ (L246p Horst)
|
Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b]
II-12
|
26658 |
klompje voor maalgeld |
geldbakje:
gɛlt˱bɛkskǝ (L246p Horst),
klompje:
klømpkǝ (L246p Horst)
|
De klomp die men in l 246 aan een touw naar beneden liet zakken om er het maalloon in te laten deponeren. Het klompje werd later vervangen door een geldbakje. [A 42A, add.]
II-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klónterə (L246p Horst)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotse (L246p Horst)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|