18605 |
balein |
balein:
belien (L246p Horst)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
kerpoet (L246p Horst),
kroepoet (L246p Horst),
balkenbrij
kerpoet (L246p Horst)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || brij [SGV (1914)]
III-2-3
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (L246p Horst)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18568 |
bandje om de kraag vast te zetten |
lommel:
lummel (L246p Horst)
|
het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
trekkertje:
treakkerke (L246p Horst)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
scholk (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
schouw:
schouw (L246p Horst)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
schijthuis:
en schiethōēs (L246p Horst),
en schie‧thoe‧s (L246p Horst),
schiethoĕs (L246p Horst),
schiethoe‧s (L246p Horst),
schouweschijter:
enne schôêweschie‧ter (L246p Horst)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank:
bank (L246p Horst)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (L246p Horst)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|