20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
kruuje (L246p Horst)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruujenier (L246p Horst)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
kruidenschnaps:
krŭŭje snaps (L246p Horst)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20055 |
kruidje-roer-me-niet |
kruidje-roer-me-niet:
kruudje-roer me-niet (L246p Horst)
|
Kruidje-roer-me-niet (Mimosa pudica L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnagel (L246p Horst)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
onze-lieve-vrouw-kruidwis:
ŏŏz-ze leeve vrouw kroeətwis (L246p Horst)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwis (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst),
krōētwis (L246p Horst)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
kryi̯ǝ (L246p Horst),
kryjǝ (L246p Horst)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroeək (L246p Horst)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
krykęteŋ (L246p Horst)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|