17749 |
krullen |
krullen:
krolle (L246p Horst)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kruchen:
krŏŏche (L246p Horst)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
troep:
trop (L246p Horst),
trup (L246p Horst)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
koe:f (L246p Horst)
|
kuif [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifleeuwerik:
koeêfliewerik (L246p Horst),
leeuwerik:
liewerik (L246p Horst)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24200 |
kuifmees |
kuifmees:
koêfmees (L246p Horst),
kóefmees (L246p Horst)
|
kuifmees || kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (L246p Horst)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kŭŭlke (L246p Horst)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kȳp (L246p Horst)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
26497 |
kuipdeksel |
kuipdeksel:
kypdęksǝl (L246p Horst)
|
Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.]
II-3
|