30797 |
looi |
looi:
luǝj (L246p Horst)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
luǝjǝ (L246p Horst)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (L246p Horst)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loeəpe (L246p Horst),
B.v. heej leep door t land.
lôôpe (L246p Horst)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
bovenloper:
bōvǝlø̄ǝpǝr (L246p Horst),
loper:
lø̄ǝpǝr (L246p Horst)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
voonder (L246p Horst)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18317 |
losse zak onder de rok |
tas:
tèès (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lôûchpiepe (L246p Horst)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
lŏŏcht (L246p Horst),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!
lŏŏch (L246p Horst)
|
lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
lucifer:
lucifer (L246p Horst),
zwegelstek:
zwaigelstek (L246p Horst),
zwêgelstek (L246p Horst)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)]
III-2-1
|