22320 |
maandag na driekoningen |
koppeltjesmaandag:
köppelkesmaondeg (L246p Horst),
(eventueel i.p.v. de laatste a een i).
kóppelkesmaondag (L246p Horst)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
25165 |
maansverduistering |
maaneclips:
moaneklips (L246p Horst)
|
Eclips van de maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
25162 |
maanx |
maan:
moan (L246p Horst)
|
maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (L246p Horst)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
mèùte (L246p Horst)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28852 |
machinegaren |
machinegaren:
mǝšinǝgārǝ (L246p Horst)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28858 |
machinezijde |
stikzij(de):
stekzi-j (L246p Horst)
|
Zijdegaren voor gebruik op de naaimachine. [N 59, 7d]
II-7
|
17554 |
mager |
mager:
mager (L246p Horst),
schraal:
schraol (L246p Horst)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
19110 |
maken |
maken:
maaken (L246p Horst)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
week:
weik (L246p Horst),
zacht:
zāch (L246p Horst)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|