21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
hoare (L246p Horst)
|
Mannetjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
wielder:
wildǝr (L246p Horst),
wīldǝr (L246p Horst)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (L246p Horst),
bokje:
bø̜kskǝ (L246p Horst),
geitenbok:
gęi̯tǝmbok (L246p Horst)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
18585 |
mannenonderhemd |
hemd:
hemd (L246p Horst)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛ̄rt (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
markt [RND]
III-3-1
|
21852 |
marktkraam |
kraam:
kraom (L246p Horst)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malmer:
molmer (L246p Horst)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
en molmere bie.ld (L246p Horst),
en molmere biëld (L246p Horst),
marmeren biëld (L246p Horst),
⁄n marmere beeld (L246p Horst),
aa (van maar...): kort.
én maarmer bīēlt (L246p Horst)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22440 |
masker |
masker:
masker (L246p Horst)
|
masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L246p Horst)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|