18189 |
ouderwets |
ouderwets:
alderwĕts (L246p Horst)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25608 |
ovenpaal |
scheutel:
šø̄ǝtǝl (L246p Horst)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
32797 |
overdwars eggen |
in de breedt [eggen]:
en dǝ bręt (L246p Horst),
twars [eggen]:
twē̜rs (L246p Horst)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
28998 |
overhands |
overhands:
ovǝrhants (L246p Horst)
|
Gezegd van naaien over de hand met dichte steken. [N 59, 66; N 62, 15a; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
omwerpen:
ømwē̜rǝpǝ (L246p Horst)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18534 |
overhemd met boord |
sporthemd met vaste kraa:
sporthemd met vaste kraag (L246p Horst)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
sporthemd zonder kraag:
sporthemd zoonder kraag (L246p Horst)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
schiks [eggen]:
sxeks (L246p Horst),
schuins [eggen]:
sxyns (L246p Horst)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
jas:
jas (L246p Horst, ...
L246p Horst),
overjas:
oaverjas (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
overgekoot:
ovǝrgǝkūǝt (L246p Horst)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|