32796 |
overlangs heen en weer eggen |
neveneen [eggen]:
nęvǝnīǝn (L246p Horst),
op de langeweg [eggen]:
op ˲dǝ laŋǝwē̜x (L246p Horst),
op de lengt [eggen]:
op ˲dǝ lęŋt (L246p Horst),
op en neer[eggen]:
op˱ ɛn nēr (L246p Horst)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21808 |
overleggen |
ordonneren (<fr.):
ordernere (L246p Horst)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
branie:
branie (L246p Horst)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
mēēlig (L246p Horst)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (L246p Horst, ...
L246p Horst),
klatsje:
kletske (L246p Horst),
stuk:
stök (L246p Horst)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28976 |
overstikken |
overstikken:
ǭvǝrstekǝ (L246p Horst)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
ŏavvertuge (L246p Horst)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ŏavvertŭŭgd (L246p Horst)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18892 |
overwegen |
naprakkiseren:
nao prakkezere (L246p Horst)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28618 |
overzetten |
omzetten:
ømzętǝ (L246p Horst)
|
Het omzetten van twee volken om twee gelijkwaardige volken te krijgen. Het is een ander middel dan omjagen. De volken worden zonder dat ze gejaagd worden, van plaats verwisseld. De bijen uit de sterke korf vliegen bij hun terugkeer naar de zwakke en maken deze sterk. [N 63, 93c; monogr.]
II-6
|