e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proppenschieter klapbus: klabbös (Horst), klapbus (Horst), knapbus: knabbus (Horst), knapbus (Horst, ... ) Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] III-3-2
prostituée hoer: hoer (Horst) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)] III-2-2
pruik pruik: prŭŭk (Horst) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3
pruimen pruimen: prōēmə (Horst) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruis pruis: Pruus (Horst) Pruis [SGV (1914)] III-3-1
pruisen pruisen: Pruuse (Horst) Pruisen (land) [SGV (1914)] III-3-1
prutsen broddelen: broddele (Horst), frunniken: frunnikke (Horst), klooien: kloeje (Horst), kloten: kloëte (Horst), knungelen: cf. WNT s.v. "knungelen - knongelen  knungele (Horst), modderen: môddere (Horst), priegelen: priègele (Horst), prutsen: prutse (Horst), verprutsen: verprutse (Horst), zemelen: zemele (Horst) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] || vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser zibbedeus: zuubus (Horst) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] III-1-4
prutswerk kloterij: kloëteriē (Horst), klungelwerk: knungel werk (Horst) slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen pruttelen: pruttele (Horst) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3