24432 |
schaatsenrijder |
libel:
informant aarzelt
liebèl? (L246p Horst)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezers (L246p Horst)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaje (L246p Horst)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (L246p Horst, ...
L246p Horst),
uit de zon:
oet de zon (L246p Horst),
ŏĕttə zón (L246p Horst)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schaften:
schafte (L246p Horst),
schoften:
schŏŏfte (L246p Horst)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
rusttijd:
r"stīt (L246p Horst),
schoft:
sxoft (L246p Horst),
schofttijd:
schŏftied (L246p Horst),
sxuftīt (L246p Horst)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schand (L246p Horst)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
21432 |
schatten |
gokken:
gokke (L246p Horst),
schatten:
schatte (L246p Horst)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
scheij (L246p Horst)
|
scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
scheif (L246p Horst),
schuins:
schūūns (L246p Horst)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|