28563 |
bijenoorlog |
vechten:
vɛxtǝ (L246p Horst)
|
Strijd tussen bijenvolken. Het roven kan tot gevolg hebben dat twee en meer bijenvolken elkaar gaan bestrijden. Soms doen alle volken van een bijenstand er aan mee en woedt er een totale veldslag. [N 63, 67b]
II-6
|
28586 |
bijenpijp |
bijenpijp:
bejǝpīp (L246p Horst)
|
Algemene benaming voor de pijp die de imker gebruikt om de bijen te kalmeren en het steken te verhinderen bij de behandeling. [N 63, 76a; N 63, 76b; monogr.]
II-6
|
28403 |
bijenrassen |
italianer:
italię̄nǝr (L246p Horst)
|
Verschillende soorten bijen of bijenrassen. Voor de imker zijn alleen díe soorten van betekenis die een hoogstaand kolonieleven leiden. In Europa zijn drie vrij duidelijk te onderscheiden groepen van rassen ontstaan: de zwarte en bruine bijen van het noordwesten, de gele van het zuiden en meer grijze uit het oosten. De zwarte bijen gelden als zeer wintervast maar zwermgraag, weinig vruchtbaar en gauw geneigd tot steken, de gele bijen overwinteren iets minder goed, doch zijn belangrijk vruchtbaarder, ijveriger, zwermtrager en minder onrustig, terwijl de beste grijze rassen zich vooral kenmerken door hun zachtmoedigheid, krachtige doch betrekkelijk korte broedaanzet en door hun lange tong (De Roever, pag. 457 en 458). Men moet de eigenschappen per bijenras niet generaliseren. Er zijn ook vruchtbare kruisingen mogelijk tussen alle rassen. [N 63, 12e]
II-6
|
28445 |
bijenvolk |
bij:
bej (L246p Horst)
|
Bijenkolonie of bijenstaat. Een bij, zowel de koningin als de werkbij als de dar, leeft uitsluitend in en voor een gemeenschap, ook wel het bijenvolk genoemd. Het aantal volwassen bijen dat een volk uitmaakt, schommelt tussen 20.000 en 80.000. Hierbij zijn de jonge bijen niet inbegrepen. [N 63, 29e; Ge 37, 6; monogr.]
II-6
|
30896 |
bijenwas |
bijenwas:
bęjǝwas (L246p Horst)
|
Natuurlijke was die door de bijen wordt gevormd en afgescheiden. Zie ook de toelichting bij het lemma "een inscriptie uitbijten". [N 66, 38b]
II-11
|
25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijltje:
biltjǝ (L246p Horst),
lange bijl:
laŋk bīǝl (L246p Horst)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
29040 |
bijsnijden |
linnens snijden:
lenǝs snęjǝ (L246p Horst)
|
Het op maat snijden van de binnenvulling van een colbert. [N 59, 110]
II-7
|
21102 |
bijten |
bijten:
bīētə (L246p Horst)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
29047 |
bijwerken van het paardehaar |
terugsnijden:
trøxsnejǝ (L246p Horst)
|
Het paardehaar van de binnenvulling aan de kanten en uiteinden verwijderen of fatsoeneren. [N 59, 185]
II-7
|
17652 |
bil |
bats:
bats (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|