17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst)
|
scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
schaermets (L246p Horst)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26514 |
scheiplank |
schei(d)plank:
sxęjplāŋk (L246p Horst)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
26518 |
scheistok |
schei(d)stok:
sxe̜̜jstǫk (L246p Horst)
|
De lange stok waaraan de scheiplank vastzit en die doorloopt tot op de steenzolder. Zie ook afb. 83 en 84 en de toelichting bij het lemma scheiplank. [N O, 24e; A 42A, 42]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schelde (L246p Horst),
schēlde (L246p Horst, ...
L246p Horst),
schimpen:
scheempe (L246p Horst)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
rakker:
rakker (L246p Horst)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schemere (L246p Horst)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
⁄t schemert m⁄n oge (L246p Horst),
sterren zien:
ik zie sterre (L246p Horst)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
schenkel (L246p Horst)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
28607 |
schepkorf |
schepkorf:
sxø̜pkø̜rf (L246p Horst)
|
Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.]
II-6
|