17986 |
bleek |
bleek:
blieək (L246p Horst)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
19344 |
blij |
blij:
bliej (L246p Horst)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekkə (L246p Horst)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blīēvə (L246p Horst, ...
L246p Horst),
wachten:
wachtə (L246p Horst)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
blijvend gebit:
blivent gebet (L246p Horst),
paardstand:
pęrstant (L246p Horst)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25113 |
bliksemen |
weerlichten:
⁄t wêrlicht (L246p Horst)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blękslē̜gǝr (L246p Horst)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
glanzen:
glanze (L246p Horst)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
bloed [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
vezels uitknijpen:
vēzǝls ūtknīpǝ (L246p Horst)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|