20342 |
stiefzoon |
aangenomen zoon:
aangenomme zoon (L246p Horst),
stiefzoon:
stiefzoon (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
oneerlijk:
oniërlik (L246p Horst),
sluiks:
sluuks (L246p Horst),
stiekem:
stiekem (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst),
stiekun (L246p Horst),
stiēkem (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L246p Horst),
var:
var (L246p Horst)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stief (L246p Horst)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stiefkop (L246p Horst)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
waers (L246p Horst)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28975 |
stiksteek |
achtersteek:
ãxtǝrstēk (L246p Horst)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳ (L246p Horst)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
31693 |
stobbe |
poest:
pūst (L246p Horst)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L246p Horst)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|