e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeden bloeden: bluuj (Horst) bloeden [SGV (1914)] III-1-2
bloedworst bloedworst: bloedwòrs (Horst), bloodwó.rs (Horst) bloedworst [N 06 (1960)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiger: blood-zuuger (Horst), bloodzuger (Horst), bloedzuiker: bloodzuker (Horst) bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)] III-4-2
bloem (alg.) bloem: blo.mə (Horst), bloom (Horst) bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND] III-4-3
bloembol bol: bŏl (Horst) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop knoop: knoep (Horst) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
blutsen blutsen: blutse (Horst) blutsen [SGV (1914)] III-1-2
blutsen, van een appel geblutst: geblutst (Horst) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid bluts: bluts (Horst), bult: būlt (Horst), knobbel: knoebel (Horst) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4
bochel bult: bul:t (Horst), būlt (Horst), pokkel: poekel (Horst), poekkel (Horst) bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)] III-1-2