18949 |
vagebond |
vagebond:
vagebōnd (L246p Horst)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vageveur (L246p Horst)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgerdien (L246p Horst)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L246p Horst)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (L246p Horst)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
29067 |
vals splitje |
toesplitje:
tuw spletjǝ (L246p Horst)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L246p Horst),
rȳzǝlǝn (L246p Horst)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
vang:
vaŋ (L246p Horst)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L246p Horst)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
17824 |
vangen |
grijpen:
griepen (L246p Horst),
vangen:
vangen (L246p Horst)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|