34272 |
vaste uitwerpselen |
krenten:
krentǝn (L246p Horst),
schaapskrenten:
sxapskrentǝ (L246p Horst),
stront:
strōnt (L246p Horst)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L246p Horst)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəlovənt (L246p Horst),
vastenavond:
vastenaavend (L246p Horst)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesseldaag (L246p Horst)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vāste (L246p Horst)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L246p Horst),
vechte (L246p Horst)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L246p Horst),
vee:
viǝ (L246p Horst)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buizə (L246p Horst),
kleppen:
klèppə (L246p Horst),
zuipen:
zoepe (L246p Horst),
zōēpə (L246p Horst),
zūpə (L246p Horst)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
18373 |
veel te grote schoen |
scheepje:
schipkes (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
slokvarken:
slŏĕkvèrke (L246p Horst)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|