17769 |
vingerlid |
knokkel:
kneukels (L246p Horst),
kootje:
kūūətje (L246p Horst),
lid:
lid (L246p Horst)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L246p Horst),
tien geboden:
tien geboje (L246p Horst)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekweitvink:
bokesfink (L246p Horst),
vink:
vin:k (L246p Horst)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
steenviool:
steinviool (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vis (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
visse (L246p Horst)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaaischóttel (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (L246p Horst)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merklaf (L246p Horst),
mèrklaf (L246p Horst),
mérklaf (L246p Horst)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vlag:
vlaach (L246p Horst),
vlaag (L246p Horst)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|