25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (L246p Horst)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (L246p Horst)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flermoes (L246p Horst)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vlēīs (L246p Horst)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
drogen:
drȳǝgǝ (L246p Horst),
inzouten:
%%voltooid deelwoord%%
engǝzaltǝ (L246p Horst)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
33113 |
vlegelstok |
geerd:
gɛrt (L246p Horst),
steel:
stēl (L246p Horst)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
femelen:
fémele (L246p Horst),
Van Dale: femelen, 1. zoetsappige en zeurige praatjes houden (met bijgedachte aan huichelachtigheid), kwezelen, huichelen...
femele (L246p Horst, ...
L246p Horst),
fledderen:
WNT: fledderen -flidderen-, Z.-Ndl. bijvormen van Fladderen.
fleddere (L246p Horst),
flikflooien:
vlikvloeəje (L246p Horst)
|
flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontekroeper (L246p Horst)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
snep (L246p Horst)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
28829 |
vleug |
vleug:
vlø̄x (L246p Horst)
|
De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW]
II-7
|