e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlak, gelijk vlak: vlaak (Horst) vlak [SGV (1914)] III-4-4
vlechten vlechten: vlechte (Horst) lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1
vleermuis vleermuis: flermoes (Horst) vleermuis [DC 40 (1965)] III-4-2
vlees vlees: vlēīs (Horst) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlees conserveren drogen: drȳǝgǝ (Horst), inzouten: %%voltooid deelwoord%%  engǝzaltǝ (Horst) Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.] II-1
vlegelstok geerd: gɛrt (Horst), steel: stēl (Horst) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien femelen: fémele (Horst), Van Dale: femelen, 1. zoetsappige en zeurige praatjes houden (met bijgedachte aan huichelachtigheid), kwezelen, huichelen...  femele (Horst, ... ), fledderen: WNT: fledderen -flidderen-, Z.-Ndl. bijvormen van Fladderen.  fleddere (Horst), flikflooien: vlikvloeəje (Horst) flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier kontenkruiper: kontekroeper (Horst) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vlekje op de neus snep: snep (Horst) Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c] I-9
vleug vleug: vlø̄x (Horst) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7