25406 |
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt |
wis stro:
wes strū.j (L246p Horst),
wes strūǝj (L246p Horst)
|
Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.]
II-1
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
voorzichtig (L246p Horst)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28507 |
voorzwerm |
brandzwerm:
brant˲zwɛrm (L246p Horst)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
19712 |
vork |
verket:
verket (L246p Horst)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
winter:
weenter (L246p Horst)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33811 |
vos, vospaard |
vos:
vǫs (L246p Horst)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
plooi:
ploei (L246p Horst),
vouw:
voj (L246p Horst),
vōj (L246p Horst),
vōj-je (L246p Horst)
|
de vouw in de broek [N 59 (1973)] || vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vōj-je (L246p Horst),
vōjje (L246p Horst)
|
vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21397 |
vragen |
vragen:
vroage (L246p Horst)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
enne vremde meens (L246p Horst)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|