19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L246p Horst)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zyǝmǝ (L246p Horst)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
28643 |
zomerhoning |
zomerhoning:
zōmǝrhoneŋ (L246p Horst)
|
Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.]
II-6
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pelderien (L246p Horst)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
`s zondagse scholk:
soondaagse scholk (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zoonde (L246p Horst)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zund (L246p Horst)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
per ongeluk:
per ongelök (L246p Horst),
zonder bezei:
cf. Schuermans p. 51 s.v. "bezei
zônder bezéí (L246p Horst)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
voor de hand spaden:
vør dǝ ha.nt [spaden] (L246p Horst)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
zonnebloom (L246p Horst)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|