28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bǭvǝwi-jtǝ (L246p Horst)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
20140 |
box |
box:
nelie luupt aal in de boks
boks (L246p Horst)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwòrs (L246p Horst),
braodwórs (L246p Horst),
broadwòrs (L246p Horst)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst),
⁄t kīēnd is braaf (L246p Horst),
(lagere schoolleeftijd).
braaf kīēnd (L246p Horst),
lief:
leef (L246p Horst),
zoet:
t kiend is zeut (L246p Horst),
zeut (kiend) (L246p Horst),
zêût (L246p Horst),
(baby + kleuter).
zeut kientje (L246p Horst)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
hardliggende plak:
hartlegǝndǝ plak (L246p Horst)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
32706 |
braakland bewerken |
een plak regelen:
ęnǝ plak rēgǝlǝ (L246p Horst)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brāklegǝ (L246p Horst),
hard:
hart (L246p Horst),
hardliggen:
hartlegǝ (L246p Horst),
zomervoren:
zomǝrvōrǝ (L246p Horst)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
braambère (L246p Horst),
brambêr (L246p Horst),
branbèr (L246p Horst, ...
L246p Horst),
brandbèr (L246p Horst, ...
L246p Horst),
brāmbēͅrə (L246p Horst)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brāmbē̜rǝ (L246p Horst),
brǫmbē̜rǝ (L246p Horst)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
teut:
tööt (L246p Horst)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|