27184 |
dak |
dak:
dāk (L246p Horst)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
lieəgte (L246p Horst)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hoed (L246p Horst)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28729 |
dameskleermaker |
dameskledermaker:
dāmǝsklīrmākǝr (L246p Horst)
|
Persoon die alleen werk voor vrouwen maakt. [N 59, 195d]
II-7
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantel (L246p Horst, ...
L246p Horst),
māntel (L246p Horst),
māntels (L246p Horst)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
schoen:
schoon (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
stoeəm (L246p Horst),
zwaai:
ps. boven de beide as staat nog een ?; deze combinatieletters zijn niet te maken. (of omgespeld: [zwaai]).
zwaai (L246p Horst)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paffen:
paffe (L246p Horst)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
dreen:
drę̄n (L246p Horst),
drɛ̄n (L246p Horst),
mannetje:
mɛnkǝ (L246p Horst)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dērm (L246p Horst)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|