32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
effelaar:
efǝlǝr (L246p Horst),
ęfǝlǝr (L246p Horst)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
26537 |
ezel |
ezel:
ēzǝl (L246p Horst
[(ijzeren balk aan de werkbank bevestigd)]
)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.]
II-11
|
20172 |
familie |
familie:
femiêlie (L246p Horst)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24144 |
fazant |
fazant:
fezant (L246p Horst)
|
fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (L246p Horst)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
28452 |
fijn broed |
fijn werk:
fīn wērk (L246p Horst)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīǝn (L246p Horst)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (L246p Horst)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijschotel:
zēi̯sxotǝl (L246p Horst)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
20019 |
flamingoplant |
vrouwentong:
vrouwetong (L246p Horst)
|
Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|