21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (L246p Horst)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
31685 |
afkloppen |
gladkloppen:
glatklǫpǝ (L246p Horst
[(met klophamer of houten hamer)]
),
polijsten:
polęjstǝ (L246p Horst)
|
Met behulp van een hamer de oneffenheden verwijderen die in het oppervlak van het werkstuk zijn ontstaan na het bewerken van het koper. Vaak wordt hiervoor de polijsthamer gebruikt, soms ook een houten hamer. Zie ook dit lemma. [N 66, 30]
II-11
|
20528 |
afkoken |
stoven:
stoovə (L246p Horst)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
āfkomst (L246p Horst),
komaf:
kòmááf (L246p Horst)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
āāflegge (L246p Horst)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
āflęgǝr (L246p Horst)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
II-6
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
afkieke (L246p Horst)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftrééje (L246p Horst)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29039 |
afpersen |
afpersen:
afpa ̞rsǝ (L246p Horst)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
33733 |
afrastering van wei |
gelint:
glēnt (L246p Horst)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|