18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluiperig (L246p Horst)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
plakken:
plakke (L246p Horst)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32720 |
goed voren |
goed pakken:
gōt pakǝ (L246p Horst)
|
Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a]
I-1
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goedkoup (L246p Horst),
gŏŏje koeəp (L246p Horst)
|
goedkoop [SGV (1914)] || redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede bluts:
goojen bluts (L246p Horst)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24538 |
gom |
gom:
gum (L246p Horst)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20552 |
gombal |
zjiep:
sjîêsjîep (L246p Horst)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
smijten:
smiete (L246p Horst)
|
werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20071 |
goudsbloem |
goudbloem:
goldbloom (L246p Horst)
|
Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
gouedvin:k (L246p Horst)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|