e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L414p plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troggewelf gewelf: gǝwølǝft (Houthalen) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trom trom: trom (Houthalen), trommel: troməl (Houthalen), troͅməl (Houthalen) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel. [ZND B2 (1940sq)] III-3-2
trommeltje trommeltje: truməlkən (Houthalen) trommeltje [RND] III-3-2
trompet trompet: trompeͅt (Houthalen) Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] III-3-2
tros vruchten tros: tros (Houthalen) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] I-7
trossen poezen: pǫu̯zǝ (Houthalen) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10
trots groots: groets (Houthalen), gruts (Houthalen) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbökske (Houthalen) het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)] III-2-2
trouwen trouwen: trouwe (Houthalen), trouwen (Houthalen) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
trouwkostuum bruidegom bruidskostuum: broudskestuum (Houthalen), trouwkostuum: trouwkestuum (Houthalen) het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] III-2-2