e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L414p plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verwelken verslakken: verslakke (Houthalen) Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)] III-4-3
verwelkt verslakt: verslakt (Houthalen) Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)] III-4-3
verwend kindje bedorven daas: bedurven daas (Houthalen) bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)] III-2-2
verzegeld broed toe broed: tǫw bryt (Houthalen), verzegeld broed: vǝrzēgǝlt˱ bryt (Houthalen) Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a] II-6
verzegelde honing verzegelde honing: vǝrzēgǝldǝ hōneŋ (Houthalen) Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.] II-6
verzegelen verzegelen: vǝrzēgǝlǝ (Houthalen) Het sluiten van de cellen door de werkbijen met een dekseltje van was. Dit sluiten of verzegelen gaat onmiddellijk vooraf aan het poppestadium van de larven. [N 63, 23a; Ge 37, 71] II-6
verzopen mortel te plat: tǝ plat (Houthalen) Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
vespers vespers (<lat.): də vɛspərs (Houthalen), vespers (Houthalen) De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND] III-3-3
vest borstlap: boͅrstlap (Houthalen), wambuisje: wèmeske (Houthalen) vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)], [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
vestenmaker jassenmaker: jasǝmākǝr (Houthalen) Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7