34566 |
handkar |
handkar:
ha.ntkɛr (L414p Houthalen),
stootkar:
stūtkē̜r (L414p Houthalen)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
dien(d)er:
dinǝr (L414p Houthalen),
metserdien(d)er:
mɛtsǝrdinǝr (L414p Houthalen)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
dienen:
dinǝ (L414p Houthalen)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
26685 |
handmolen |
handmolen:
ha.nt[molen] (L414p Houthalen)
|
Eenvoudige handmolen bestaande uit een koppel molenstenen met kleine spil, zwengel en steenkuip, in sommige gevallen uitgebreid met kaar en maalstoel. De molen werd gebruikt om graan te malen en in voorkomende gevallen ook voor het breken van zaden. De handmolen was in l 159a niet bekend. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 1; N D, 2; JG 1a]
II-3
|
17662 |
handpalm |
palm:
paləm (L414p Houthalen)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32831 |
handrol, tuinrol |
handwel:
ha.nt[wel] (L414p Houthalen)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
18256 |
handschoen |
haas:
hās (L414p Houthalen),
ə pâər hāsə (L414p Houthalen),
ən hās (L414p Houthalen),
hands:
hās (L414p Houthalen),
handschoen:
iene handschoen (L414p Houthalen),
twie handschoene (L414p Houthalen)
|
De handschoen die ter bescherming van de handen wordt aangetrokken bij het behandelen van de bijen. [N 63, 75a; monogr.] || een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen, twee handschoenen [ZND B1 (1940sq)]
II-6, III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
heͅns (L414p Houthalen)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
19901 |
handvat |
handhaaf:
ha.nt˙ǫf (L414p Houthalen)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handhaaf:
ha.ntǫf (L414p Houthalen),
handvat:
ha.nt˲vat (L414p Houthalen)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|