23259 |
angelusklok |
angelus:
de angelus lauwt (L414p Houthalen),
angelusklok:
angelusklok (L414p Houthalen),
engel des heren:
den ingel des heiren luit (L414p Houthalen)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
kernoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
kernoffel (L414p Houthalen),
pluimpje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pluimke (L414p Houthalen)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
kərnoffel (L414p Houthalen)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L414p Houthalen)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
22111 |
apart lossen |
lossen:
Opm. v.d. invuller: 20 tussenpauze (ps.?: letterlijk overgenomen, maar weet eigenlijk niet wat invuller hiermee bedoeld?!).
losse (L414p Houthalen)
|
het apart lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelkoek:
appelkok (L414p Houthalen),
kattekop:
kattekop (L414p Houthalen),
kátəkoͅp (L414p Houthalen),
kattenkop:
katəkoͅp (L414p Houthalen)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelprots:
ápəlproͅts (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
appelspijs:
appelspijs (L414p Houthalen),
apəlspɛi̯s (L414p Houthalen),
appeltrits:
appeltrits (L414p Houthalen)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
appeltaart:
ápəlta͂rt (L414p Houthalen)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
gozte (wa.):
gezet (L414p Houthalen),
gozet (L414p Houthalen)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|