23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hoegaltoar (L414p Houthalen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
(sg ba.lǝk)
ba.lkǝ (L414p Houthalen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
doek:
dok (L414p Houthalen),
slat:
slat (L414p Houthalen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
alleen de kop wordt gebruikt
gəpoͅrzdə koͅp (L414p Houthalen),
hoofdkaas:
hy(3)̄tkei̯əs (L414p Houthalen),
hytki̯ē.s (L414p Houthalen),
ouder
hytkeͅəs (L414p Houthalen),
kipkap:
kepkap (L414p Houthalen),
kepkáp (L414p Houthalen),
keͅpkap (L414p Houthalen),
gemalen varkensvlees, gekookt
kipkap (L414p Houthalen),
kipkop:
kepkōp (L414p Houthalen)
|
fijn gehakt hoofdvlees, dat in vormen gestold en gezult wordt [Goossens 1a (1955)] || gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
hoofdkussen (L414p Houthalen),
kussen:
køͅsən (L414p Houthalen)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koͅpeͅjn (L414p Houthalen)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (L414p Houthalen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
24720 |
hoofdwortel |
pinwortel:
pinwortel (L414p Houthalen),
spilwortel:
spilwortel (L414p Houthalen)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoeg tijëd (L414p Houthalen),
hoegtijt (L414p Houthalen)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
34330 |
hoog varken |
opgetrokken varken:
opxǝtrokǝ vɛrkǝ (L414p Houthalen)
|
Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.]
I-12
|