22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
/
tronttinet (L414p Houthalen)
|
autopet [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
egger:
ęgǝr (L414p Houthalen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
ieverrechts (L414p Houthalen),
ieͅvəreͅxts (L414p Houthalen),
glad verkeerd:
glat vərkirt (L414p Houthalen),
verkeerd:
verkierd (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
vərkīrt (L414p Houthalen)
|
averechts [ZND 05 (1924)] || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)] || verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondskost:
oeaveskost (L414p Houthalen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 7-8 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24061 |
avondwake |
avondmis:
oavendmûs (L414p Houthalen)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
edik:
eek (L414p Houthalen),
ēk (L414p Houthalen)
|
azijn [ZND B1 (1940sq)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sl"rə (L414p Houthalen),
sleuren (L414p Houthalen),
slørə (L414p Houthalen)
|
Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bārt (L414p Houthalen),
ba͂ərt (L414p Houthalen),
bǭrt (L414p Houthalen),
vlimmen:
vlø̜mǝ (L414p Houthalen)
|
baard [N 10b (1961)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || een baard [ZND A1 (1940sq)]
I-4, II-6, III-1-1
|
17720 |
baarmoeder |
matrice (fr.):
metries (L414p Houthalen)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28005 |
baas |
baas:
boas (L414p Houthalen)
|
In Q 121 noemde men een baas die het werk schatte in plaats van het te berekenen een 'knopper' ('knypǝr'). [N 67, 99c]
II-9
|