24097 |
jezuïet |
jezuet:
jezuiet (L414p Houthalen)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
jicht:
jeXt (L414p Houthalen),
jicht (L414p Houthalen)
|
jicht [ZND A1 (1940sq)] || reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (L414p Houthalen)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (L414p Houthalen)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
gespeend:
(25 dagen).
gespieënd (L414p Houthalen),
vlug jong:
vløͅkjo.ŋk (L414p Houthalen)
|
een jong dat pas kan vliegen? [N 93 (1983)] || Jong dat kan vliegen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dū.vəlshō.r (L414p Houthalen),
met stoppelen:
mi stoppels (L414p Houthalen)
|
Duivenjong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1a (1955)] || een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
nog te kwag:
zɛ zēͅn noͅx tə kvax (L414p Houthalen)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (L414p Houthalen),
joŋ (L414p Houthalen),
joŋk (L414p Houthalen)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L414p Houthalen),
báx (L414p Houthalen),
biggetje:
biggetje (L414p Houthalen),
varkentje:
vɛrkskǝ (L414p Houthalen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
21910 |
jonge duif |
jonge, een ~:
jonge (L414p Houthalen)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|