e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

Gevonden: 4881
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baby, zuigeling kindje: keenəkə (Houthalen), plat kind: cf. Maastricht Wb. p. 185: plat kindje = kindje dat nog niet kan lopen  plàtkint (Houthalen) Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] III-2-2
badgeiser geiser: geͅi̯zər (Houthalen) badgeiser [N 64 (1973)] III-2-1
badkuip badkuip: batkōəp (Houthalen) badkuip [N 64 (1973)] III-2-1
bagagewagen pakwagen: ps. omgespeld volgens Frings!  pakwāgə (Houthalen) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
bak bak: bak (Houthalen), brak: brak (Houthalen), karbak: kē̜rbak (Houthalen) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden botterschotel: [botter]sxōtǝl (Houthalen) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
baken boei: ps. omgespeld volgens Frings (de "i"heb ik als een gewone i geïnterpreteerd en niet als een diftong, omdat het niet superscript geschreven staat!).  boi (Houthalen) elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)] III-3-1
bakkebaard(en) bakkebaard(en): bakəbārtən (Houthalen), favoris (fr.): fabries (Houthalen) Bakkebaard: baard die men alleen op of langs de wangen laat groeien (bakkebaarden, fabriezen, favoris) [N 106 (2001)] || bakkebaarden [N 10b (1961)] III-1-1
bakken bakken: bakən (Houthalen), bákkə (Houthalen) bakken [RND], [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
bakkerij bakkerij: bɛkǝrɛ̄ (Houthalen) Onder bakkerij wordt hier verstaan de ruimte waar het brood wordt gebakken, dus niet de bakkerszaak of bakkerswinkel. De "bakhuis"-opgaven in dit lemma duiden heel waarschijnlijk op een vrijstaand gebouwtje of een deel van het boerenhuis waarin de bakoven en de baktrog zich bevinden. Voor het lemma ''bakhuis'' zie men echter wld i agrarische terminologie 3. [N 29, 105a; N 29, 105e; monogr.] II-1