28682 |
kolbtoestel |
kolbtoestel:
kolbtoestel (L414p Houthalen)
|
Apparaat om de honing in de raat los te maken, voordat men gaat slingeren. Het is zwaarder dan de ericaborstel, de pennen ervan zijn steviger en er wordt vlugger mee gewerkt. Ook dit toestel wordt voor gebruik verhit in warm water. [N 63, 125b; N 63, 125a; monogr.]
II-6
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
grōͅu̯əs (L414p Houthalen),
gruis (L414p Houthalen)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schop:
sxoͅp (L414p Houthalen),
troffel:
trofəl (L414p Houthalen)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
nə koͅlənel (L414p Houthalen)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
kom:
kom (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
kōm (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (L414p Houthalen),
kōmən (L414p Houthalen)
|
komen [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
knijen (L414p Houthalen)
|
konijn [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
pēͅp (L414p Houthalen),
pot:
pot (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
k"ning (L414p Houthalen),
k"niŋ (L414p Houthalen),
keuning (L414p Houthalen),
kø.niŋ (L414p Houthalen)
|
een koning [ZND A2 (1940sq)] || koning [RND], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|