18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaat vuur (L414p Houthalen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koos (L414p Houthalen),
koəs (L414p Houthalen),
kōͅs (L414p Houthalen),
kø͂ͅs (L414p Houthalen),
n poar} kose (L414p Houthalen),
sportkous:
sportkoos (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousenband:
kōͅsəbant (L414p Houthalen)
|
kousenband [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
garen:
gōͅrə (L414p Houthalen)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (L414p Houthalen),
kǭ.tǝr (L414p Houthalen),
kouteren:
kō.tǝrn (L414p Houthalen),
ploegkouter:
[ploeg]kǭ.tǝr (L414p Houthalen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel bescheer:
veul bescher (L414p Houthalen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurkozijn:
dø̄r[kozijn] (L414p Houthalen),
kozijn:
kǫzęjn (L414p Houthalen),
vensterkozijn:
venstǝr[kozijn] (L414p Houthalen)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
dook:
dōk (L414p Houthalen)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
kraaëg (L414p Houthalen),
krǭx (L414p Houthalen)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)]
II-7, III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerin (L414p Houthalen)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|