17579 |
kroeshaar |
kroezelhaar:
krūzəlhūər (L414p Houthalen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L414p Houthalen),
krōmp (L414p Houthalen)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
kromme (L414p Houthalen),
ombuigen:
ümbuege (L414p Houthalen)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
31349 |
krompasser |
buitenpasser:
bǫwtǝnpasǝr (L414p Houthalen)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
21502 |
kroon |
kroon:
ən krun (L414p Houthalen)
|
een kroon [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kunsel:
kunsel (L414p Houthalen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kruoͅtnāgəl (L414p Houthalen)
|
kruidnagel [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
krǫu̯ǝn (L414p Houthalen),
varen:
vǭrǝn (L414p Houthalen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krok (L414p Houthalen)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
binnenste, het -:
benəstə (L414p Houthalen)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|