34641 |
kruiwagenberrie |
ber(ri)g:
(mv)
børǝgǝ (L414p Houthalen),
kruiwagelber(ri)g:
krǭ.wā.gǝlbø̜rǝx (L414p Houthalen)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
kruiriem:
krø̜i̯rīm (L414p Houthalen),
kruiwagenriem:
krǭ.wā.gǝrī.m (L414p Houthalen),
riem:
riem (L414p Houthalen)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
17791 |
krullen (ww.) |
krullen:
krollen (L414p Houthalen),
zen hôâr krollen (L414p Houthalen)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
hoesten:
hoesten (L414p Houthalen)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
34382 |
kudde schapen |
kud:
kø̜t (L414p Houthalen)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kyt (L414p Houthalen),
troep:
trop (L414p Houthalen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34383 |
kuddeschaap |
kudschaap:
kø̜tsxō.ǝp (L414p Houthalen)
|
Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a]
I-12
|
17582 |
kuif |
kruif:
krof (L414p Houthalen),
kuif:
kuif (L414p Houthalen)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
33703 |
kuil |
kot:
kōt (L414p Houthalen),
kuil:
kui̯l (L414p Houthalen)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
33177 |
kuiltje |
koot:
kō.t (L414p Houthalen)
|
Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15]
I-5
|