23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
leste oerdiel (L414p Houthalen)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25422 |
ladder |
dakleer:
dāklīr (L414p Houthalen),
schuifleer:
sxø̜jflīr (L414p Houthalen)
|
De eenvoudigste uitvoering van de ladder bestaat uit twee ladderbomen die door middel van de sporten met elkaar zijn verbonden. De ladder kan van hout of aluminium zijn vervaardigd. De schuifladder bestaat uit twee of drie delen, die op de gewenste hoogte kunnen worden uitgeschoven. De secties steunen met metalen haken op elkaars sporten. Het uitschuiven van de delen gebeurt bij aluminium ladders met de hand, de delen van zwaardere houten ladders worden met behulp van een touw omhooggehesen. Zie ook het lemma "schuifladder" in Wld ii.9, pag. 206. [N 64, 89]
II-11
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līrbum (L414p Houthalen),
(mv)
līrb˙ym (L414p Houthalen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade van de tafel:
lāi van də toafəl (L414p Houthalen),
la͂j van də tuoͅfəl (L414p Houthalen)
|
lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǭi̯.ǝ (L414p Houthalen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (L414p Houthalen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
19769 |
laken |
laken:
lākǝ (L414p Houthalen),
lakenstof:
lākǝstof (L414p Houthalen)
|
Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW]
II-7
|
30707 |
lakken |
lakken:
lakǝ (L414p Houthalen)
|
Met lak of vernis bestrijken, waardoor een glanzende oppervlakte wordt verkregen. [N 67, 66c; monogr.]
II-9
|
18147 |
lam |
lam:
la.mp (L414p Houthalen),
laam (L414p Houthalen),
lāām (L414p Houthalen),
schaapje:
sxiǝpkǝ (L414p Houthalen),
sxyǝpkǝn (L414p Houthalen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (L414p Houthalen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|