30465 |
leidekker |
leidekker:
lęjdękǝr (L414p Houthalen),
leienklopper:
lęjǝklǫpǝr (L414p Houthalen),
schaliedekker:
schaliedekker (L414p Houthalen)
|
De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.]
II-9
|
34147 |
leiden |
leiden:
lēǝn (L414p Houthalen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
leien dak:
lɛjǝn dāk (L414p Houthalen)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
30527 |
leihamer |
leidekkershamel:
lęjdękǝrshāmǝl (L414p Houthalen)
|
Werktuig gebruikt bij het dekken van leien daken. De kop van de leihamer heeft aan één kant een rond uiteinde en aan de andere kant een scherpe punt om spijkergaten in de leien te kunnen slaan. Zie ook afb. 81. [N 64, 158a]
II-9
|
17643 |
lende |
lee:
lē (L414p Houthalen)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
lē̜.ndǝ (L414p Houthalen),
miltkuil(en):
me.ltkolj (L414p Houthalen)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
25627 |
leng |
bedorven:
bǝdǫrvǝ (L414p Houthalen),
lijmen:
(het brood) lęjmt (L414p Houthalen)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
gezwak:
gəzwak (L414p Houthalen)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31651 |
lens zijn |
af zijn:
āf ˲zēǝn (L414p Houthalen)
|
Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.]
II-11
|
24895 |
lente, voorjaar |
voortijd:
ps. de e staat wat hoger geschreven.
veurtyed (L414p Houthalen)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|