18955 |
lepe, doortrapte kerel |
vos:
vos (L414p Houthalen)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepel (L414p Houthalen),
lēpəl (L414p Houthalen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
leraar:
ps. omgespeld volgens Frings!
līra͂r (L414p Houthalen)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28735 |
leren naaien |
naaister leren:
nē̜ǝtstǝr līrǝ (L414p Houthalen)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
19125 |
leugen |
leugen:
da es ien leugen (L414p Houthalen),
dat ɛs ən l"jə (L414p Houthalen),
løgən (L414p Houthalen)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een leugen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
zetel:
zieͅtəl (L414p Houthalen),
ziətəl (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
kramer:
kramer (L414p Houthalen),
leurder:
leurder (L414p Houthalen),
schooier:
schooier (L414p Houthalen)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
leuren:
leuren (L414p Houthalen)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
līēvə (L414p Houthalen)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leiven (L414p Houthalen),
léévə (L414p Houthalen),
lîêvə (L414p Houthalen)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|