20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L414p Houthalen)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
eten:
iète blijve (L414p Houthalen)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begraven (L414p Houthalen)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
verstand:
vərstant (L414p Houthalen)
|
benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
30760 |
behang afdoen |
afsteken:
ǭfstiǝkǝ (L414p Houthalen),
weken:
wēkǝ (L414p Houthalen)
|
Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c]
II-9
|
30763 |
behangborstel |
borstel:
bǫrstǝl (L414p Houthalen)
|
De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c]
II-9
|
30757 |
behangen |
behangen:
bǝhaŋǝ (L414p Houthalen)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
30756 |
behanger |
behanger:
bǝhaŋǝr (L414p Houthalen)
|
Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.]
II-9
|
30767 |
behangjute |
plekband:
plɛk˱bant (L414p Houthalen)
|
Weefsel, vervaardigd van grove vlas-, hennep- of jutevezels, dat men voor een slechte wand tegen een latwerk spant. [N 67, 96b]
II-9
|
30765 |
behangplaksel |
pap:
pap (L414p Houthalen)
|
Het plaksel waarmee het behangselpapier op de muren wordt geplakt. Behangplaksel werd vroeger samengesteld uit roggemeel en kokend water. Tegenwoordig wordt gebruik gemaakt van fabrieksmatig bereide plakmiddelen die meestal alleen met koud water hoeven te worden aangemaakt. In een aantal plaatsen (L 265, L 267, Q 113, Q 117a) werd aan het plakmeel (oud) bier toegevoegd. Volgens de invullers uit Q 113 en Q 117a verhoogde men op deze wijze de kleefkracht. In K 353 gebruikte men daartoe 'dextrine' ('dekstren'). In L 267 mengde men bier door het plaksel om het kleefvrij opdrogen ervan te bevorderen. In L 328 werd aan behangplaksel met water aangemaakte en vervolgens gekookte soda toegevoegd. Dit diende om het aanwezige ongedierte onder het behang te verdelgen. In Q 111 deed men peper in het plaksel tegen de 'schietwormen' ('šētw?rǝm'), de zgn. zilvervisjes. De invuller uit Q 113 voegde bij het verwerken van zeer zwaar behang Venetiaanse terpentijn aan het plaksel toe voor betere bevestiging. [N 67, 95a; N 67, 95b]
II-9
|