17555 |
mager worden |
krimpen:
krimpen (L414p Houthalen),
vermageren:
vermageren (L414p Houthalen)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯ǝs (L414p Houthalen)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
braaf:
brā. (L414p Houthalen),
gemakkelijk:
gǝmɛkǝlek (L414p Houthalen),
gezeeg:
gǝzēxt (L414p Houthalen)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
26588 |
malen |
malen:
mǭ.lǝ (L414p Houthalen)
|
Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.]
II-3
|
26638 |
malooi |
bak:
bak (L414p Houthalen),
bák (L414p Houthalen),
gebaktezak:
gǝbęqdǝzak (L414p Houthalen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
plat:
plat (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
de man is aat (L414p Houthalen),
hoe heet die man (L414p Houthalen),
ma.n (L414p Houthalen),
mâ.n (L414p Houthalen),
mens:
di[ə} mens (L414p Houthalen),
ĕstēͅ mēnsĕj (L414p Houthalen),
eͅs di[ə} mens hēͅ (L414p Houthalen),
hoe heet die mins (L414p Houthalen),
hoe heet djee mins (L414p Houthalen),
vent:
hoe heet die vent (L414p Houthalen)
|
die man [ZND A2 (1940sq)] || is die man hier ? [ZND A2 (1940sq)] || man [RND], [RND] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
22012 |
man die de behaalde tijden afleest |
besturen (ww.):
besturen (L414p Houthalen)
|
de man die de behaalde tijden afleest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22011 |
man die de uitslag bepaalt |
uitmaker:
ouwtmaker (L414p Houthalen)
|
de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18422 |
manchet |
bandje:
bendeke (L414p Houthalen),
manchet:
manchet (L414p Houthalen),
omslag:
omslag (L414p Houthalen)
|
de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de manchet [N 62 (1973)]
III-1-3
|