e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
natuursteen moellon: mǝlǫŋ (Houthalen) In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.] II-9
nauw, eng eng: (Houthalen) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] III-4-4
nauwelijks stekende bijen zachte bijen: zǫxtǝ bęjǝ (Houthalen) Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.] II-6
nauwgezet; nauwgezet persoon correcte, een -: dàz nə krékkən (Houthalen), juste, een -: dàz nə zjûustn (Houthalen), secure, een -: dàz nə səkūūrn (Houthalen), secuur: dà(s) sĭĕkūūr wèrrək (Houthalen) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
navel navel: navel (Houthalen), nāvəl (Houthalen) navel [ZND B1 (1940sq)] || Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)] III-1-1
nazaaien, bijzaaien opnieuw zaaien: ǫpnǫu̯ zɛ̄ǝ (Houthalen) Als het gewas slecht opkomt -dit gebeurt met zaad van slechte kwaliteit of bij grote vochtigheid-, moet er worden nagezaaid. [JG 1a; monogr.] I-4
neef neef: nîêf (Houthalen) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neerstrijken op de vliegplank vallen: vā.lǝn (Houthalen) Het neerstrijken van de bij op de vliegplank van korf of kast, wanneer ze na een honingvlucht thuiskomt. [N 63, 45] II-6
neet, luizenei neet: niət (Houthalen) neet, luize-ei [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
negenoog negenoog: negenoeg (Houthalen, ... ) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2