33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
ertenrijzer (L414p Houthalen),
ɛrtərēͅzərn (L414p Houthalen)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [ZND 06 (1924)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
rɛ̄spáp (L414p Houthalen)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstvlaai:
rēͅi̯stfla͂j (L414p Houthalen)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34645 |
rijtuig met twee paarden |
dobbel gespan:
dǭbǝl gǝspan (L414p Houthalen)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜.zǭl (L414p Houthalen)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
21032 |
rijzen |
gaan:
gǭn (L414p Houthalen)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (L414p Houthalen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
fronsen:
fronsǝ (L414p Houthalen)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpels (L414p Houthalen),
rimpsels:
rømpsəl (L414p Houthalen)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)] || rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
reŋk (L414p Houthalen)
|
ring [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|