33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sokǝrbit (L414p Houthalen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
suikerbrood:
so.kərbrut (L414p Houthalen)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
suikeroom (L414p Houthalen)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertante:
suikertante (L414p Houthalen)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
suisse (L414p Houthalen)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
fluiten:
fl"tən (L414p Houthalen),
tuiten:
tūtən (L414p Houthalen)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
kwakkelen:
kwakkele (L414p Houthalen)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
31673 |
t-stuk |
t:
tē (L414p Houthalen)
|
T-vormige fitting die wordt gebruikt om in een leiding een aftakking te maken. Zie ook afb. 262. [N 64, 117d]
II-11
|
20951 |
taai stuk vlees |
taai:
te͂ͅ vlis (L414p Houthalen)
|
taai vlees [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
gátō (L414p Houthalen)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|