20891 |
tabak |
toebak:
das zwaren toebak (L414p Houthalen)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een snuifje pakken:
snufke pakken (L414p Houthalen),
toebak snuiven:
e.a. opgaven
(toebak) snoffen (L414p Houthalen)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
22086 |
tabaksnerven |
tabaksstelen:
toebaksstēēlen (L414p Houthalen)
|
tabaksnerven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L414p Houthalen)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōfəl (L414p Houthalen),
tōͅfəl (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
tuōfəl (L414p Houthalen),
met een haakje aan de u onderaan
tufəl (L414p Houthalen)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden aan de tafel:
bieen aonne taofel (L414p Houthalen)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19833 |
tafelpoot |
poot:
put (L414p Houthalen)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
familie (L414p Houthalen)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
kroen (L414p Houthalen)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
uitlopen:
outloepe (L414p Houthalen)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|