34327 |
varken met een te hoge rug |
kromme rug:
kromǝ røx (L414p Houthalen)
|
[N 76, 18]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
duits landvarken:
dø̜i̯ts lantvɛrkǝ (L414p Houthalen)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
yorkshire:
jǫrkšīr (L414p Houthalen)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lypǝr (L414p Houthalen),
lȳpǝr (L414p Houthalen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
vetvarken:
vɛtvɛrkǝ (L414p Houthalen)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
kweken:
kwīkǝ (L414p Houthalen)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34359 |
varkens houden |
varken(s) houden:
vɛrkǝs hāi̯ǝ (L414p Houthalen)
|
Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmaken:
vętmā.kǝ (L414p Houthalen),
vetmesten:
vɛtmøǝstǝ (L414p Houthalen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
koeketel:
kǫu̯kē.tǝl (L414p Houthalen)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
21083 |
varkenspoot |
varkenspoot:
dient als soepvlees
vɛ.rəkəsput (L414p Houthalen)
|
het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|